Sinds 16 maart zijn de scholen toe. Ondanks de sluiting van de scholen moet het leren doorgaan. Er geldt immers leerplicht in Vlaanderen. Leerlingen moeten blijven leren, leerkrachten moeten blijven werken. Omdat we in ons kot moeten blijven, mag er enkel thuis geleerd worden.
Dit zorgt voor een aantal uitdagingen, specifiek aan de coronacrisis. Maar het legt ook een aantal knelpunten bloot die al tientallen jaren de gelijke #onderwijskansen hypothekeren. Op vlak van thuisleren gaat het om uitdagingen rond infrastructuur, een veilige leeromgeving en het gebrek aan kennis, vaardigheden en een netwerk. Volgens de topman van het Katholiek Onderwijs kunnen we nu al spreken van ‘onherstelbare #leerschade’ bij de meest kwetsbare leerlingen. Minister Weyts opperde het idee van #zomerscholen om die leerachterstand weg te werken.
Al tientallen jaren voelen we bereidheid en groeiende expertise bij scholen, welzijn, lokale besturen en onderwijsnetten om het onderwijs fundamenteel te veranderen. Om van het onderwijs een springplank te maken voor elk kind en voor elke jongere.
Misschien kunnen we het idee van die zomerscholen aangrijpen om stil te staan bij de uitdagingen, krachten te bundelen en te gaan voor #BeterNaCorona?
Als de scholen sluiten, staat het recht op leren onder druk
Deze schoolsluiting van amper een paar maanden confronteert ons met iets anders dan leerschade: het enorme belang van scholen om het recht op leren te vrijwaren. Als de scholen dicht gaan, stellen we namelijk vast dat heel wat kinderen en jongeren door allerlei #drempels niet meer of moeilijker kunnen leren.
Geen infrastructuur om te leren
Woningen zijn niet ingericht op leren: er hangt geen tijdslijn of nieuw woordjespakket aan de muur; de laptop kan niet op de tafel blijven staan als er gegeten wordt; en er is geen speelplaats om te voetballen.
Plots wordt duidelijk hoe slecht het gesteld is met de toegang tot de online-wereld. Maar liefst 19.000 jongeren moesten beroep doen op de laptops die verdeeld zouden worden in Vlaanderen. Daar zijn de kinderen uit het basisonderwijs nog niet bij gerekend. De meeste families hebben een smartphone. Maar een schooltaak typen in pakweg Smartschool op zo’n minischermpje is uiteraard geen weken vol te houden. Digitaal thuisleren (met of zonder coronacrisis) is dus verre van evident.
Leerkrachten en vrijwilligers uit welzijnsorganisaties zetten noodgedwongen niet-computer-gebonden kanalen in om kinderen en jongeren te bereiken: de smartphone en sociale media, de vaste lijn, de post en de eigen benen of fiets.
Sommige leerlingen zijn desondanks ‘onvindbaar’, onbereikbaar. En om les te geven is er natuurlijk een relatie nodig tussen leerkracht en leerling. Ook hulpverleners staan machteloos omdat ze kinderen, jongeren en hun ouders die hulp nodig hebben, niet kunnen bereiken via de school.
Organisaties en lokale besturen verdelen laptops en speelgoedpakketten, bieden gratis wifi aan en stellen computerlokalen open. Sommige steden en gemeenten sturen vrijwilligers om gezinnen te ondersteunen bij het gebruik van die gekregen laptop. Want ook dat blijkt voor velen niet evident.
Speciale tijden zorgen voor bijzondere initiatieven óf ze tonen de meerwaarde van bestaande initiatieven aan. Ook na de coronacrisis zal bijna alle kennis, buiten de school, énkel digitaal beschikbaar zijn. En zal heel veel communicatie, buiten de school, blijven verlopen via digitale weg. Hopelijk leren we hieruit.
Geen veilige omgeving om te leren
We horen van leerkrachten, die nu via videochat kunnen binnenkijken in de huiskamers, dat de leefomstandigheden in sommige gezinnen het leren moeilijk maken. Er is stress en geweld door onder andere financiële onzekerheid of ruimtegebrek (fysiek en mentaal). Er ontstaat ook angst en spanning door desinformatie: sommige jongeren durven bijvoorbeeld geen raam openzetten omdat ze dan denken dat het coronavirus binnen kan komen. Zeker voor pubers is het missen van hun sociale contacten op school ontzettend moeilijk.
Bestaande welzijnsinitiatieven draaien overuren. Jeugdwelzijnswerk stelt alles in het werk om bereikbaar te zijn en waar het kan toch even (op afstand) fysiek langs te gaan. Ook andere welzijnsorganisaties zoals Samenlevingsopbouw en andere lokale initiatieven draaien op volle toeren. Chatkanalen van het CLB en van Awel raken bedolven onder de vragen, en brugfiguren werken zich te pletter.
Allemaal initiatieven als eerste geschrapt worden in de begroting als er bespaard wordt. Hun meerwaarde valt moeilijk hard te maken en in cijfers te gieten. Is het bewijs dat deze organisaties essentieel zijn voor de toekomst van onze samenleving nu voldoende geleverd? Bijna tegelijkertijd horen we dat een centrum als Elcker-ik vanaf 2021 geen subsidies meer krijgt en dat een organisatie als School zonder Racisme een growfunding-campagne organiseert om te kunnen blijven bestaan…Tja.
Gebrek aan kennis, vaardigheden en netwerk om te leren
Ouders zijn zeer betrokken en doen al wat in hun mogelijkheden ligt om hun kinderen te begeleiden. Internationaal onderzoek heeft dit al veelvuldig aangetoond. We horen dan ook anekdotes van leerkrachten die aangenaam verrast zijn over de creativiteit van ouders om hun kind te begeleiden. Vooral omdat het soms ouders zijn waar ze dat niet meteen van verwacht hadden. Scholen die al jarenlang investeren in een sterk partnerschap met ouders, en zo zijn er gelukkig veel, plukken daar nu de vruchten van.
Maar sommige ouders begrijpen de wiskundevraagstukken van hun kind niet, zelfs niet met de uitleg van de leerkracht erbij. Ze kennen niemand die hun kind even uitleg kan geven. Ze weten niet hoe ze allerlei instructiefilmpjes kunnen downloaden en afspelen, en nog minder hoe ze op de bijhorende vragen kunnen antwoorden. Of ze kunnen niet voorlezen in het Nederlands zoals ze dat kunnen in hun moedertaal.
Zelfs met een stevige dosis motivatie, kan niet elke ouder zijn of haar kind zomaar de nodige hulp bieden. Leerkrachten kunnen dat vanop afstand moeilijk oplossen.
Misschien biedt een zomerschool soelaas?
Vrije tijd door zomerscholen
Het woord 'school' is volgens wikipedia afgeleid van het Griekse 'σχολή', dat 'vrije tijd' betekent. Onderwijs was namelijk iets waarvoor je vrije tijd moest hebben: heel lang geleden besteedden de meeste mensen (ook kinderen) al hun tijd aan werk. Door ons onderwijssysteem, dat al honderden jaren standhoudt, dreigen we te vergeten dat school geen verplichting is, maar een recht op ‘vrije tijd om te leren’.
Een school is een plaats waar leerlingen vrij zijn om te leren. Een veilige haven waar ze ongestoord kunnen werken aan hun eigen ontwikkeling; waar ze een babbel kunnen doen met leeftijdsgenoten; waar leerkrachten samen met hen kennis ontsluiten en construeren en waar ze worden gevonden door hulpverleners.
Kunnen we met zomerscholen dat recht op 'vrije tijd om te leren' vrijwaren voor álle leerlingen? Ook voor leerlingen in kwetsbare situaties? Wij denken van wel, als we ons baseren op inzichten uit de wetenschap en de praktijk.
Vrijblijvend maar aantrekkelijk
Minister Weyts zou de zomerscholen vrijblijvend maken. Dat vinden we een goed idee. Maar met een valkuil: dat net de leerlingen in kwetsbare situaties niet zullen komen.
Welzijnswerk biedt inspiratie. Zij werken al jaren outreachend en aanklampend. Dat is zowat de enige effectieve manier om kwetsbare gezinnen over de vele drempels heen te helpen, die onze samenleving, vaak onbewust, installeert.
Jeugdwerkers, socio-culturele verenigingen, sportclubs en andere hobbyclubs hebben veel ervaring met ‘aantrekkelijk zijn’. Laten we die ervaring gebruiken. Ook marketingervaring van bedrijven die diensten of producten voor kinderen, jongeren en hun ouders aanbieden, kan van pas komen om aantrekkelijke zomerscholen uit te bouwen. Gert Verhulst, u bent welkom aan boord.
Plek om te ont-moeten
Een zomerschool moet aanvoelen als een warme thuis. Een ruimte die ingericht is om te 'verbinden'. In eerste instantie gaat het over het ontmoeten van leeftijdsgenoten waar je leeftijdsgebonden verhalen mee kan delen. Dat is wat kinderen en jongeren het meest missen aan school.
De zomerschool kan ook een ontmoetings- en leerplek zijn voor ouders van schoolgaande kinderen en jongeren. De Huizen van het Kind leveren hier waardevol werk.
En last but not least, we kunnen in zo’n zomerschool verbinding maken tussen verschillende (aspirant-)professionals: leerkrachten, opvoeders, maatschappelijk werkers, jeugdwerkers, …
Waarom niet verder bouwen op de expertise van woonzorgcentra, asielcentra en pleegzorgcentra om een thuis te creëren? En eventueel gebruikmaken van hun locaties, om tot spontane interactie te komen met de bewoners.
En misschien wilt de horeca ook mee nadenken? Als er één sector is die erin slaagt om mensen te verbinden, is het deze wel.
Toegangspoort tot ‘kennis’
Voor veel gezinnen blijkt de school de enige toegang te zijn tot kennis. Of toch kennis zoals onze kenniseconomie die invult. Een ideaal traject in onze kenniseconomie start bij een richting met veel wiskunde, bevat een diploma hoger onderwijs, en vereist een goede beheersing van het Nederlands.
Als we even terugkomen op die ‘leerschade’ van Lieven Boeve. Met leerschade bedoelen we dan een tijdelijke achterstand van ‘schoolse kennis’ zoals wij die geconstrueerd hebben de afgelopen honderden jaren.
Andere kennis, dan de nuttig gepercipieerde kennis voor de economie, wordt nauwelijks gewaardeerd. Nochtans spreken werknemers in internationale hightech bedrijven amper Nederlands, maar eerder vele versies van het Engels. Vele bedrijven zijn op zoek naar creatieve geesten die problemen out of the box kunnen aanpakken. Naar teamwerkers die oplossingen bedenken door ideeën te delen. En naar nauwgezette vakvrouwen en -mannen met oog voor een perfect resultaat. Niet naar bollebozen met een doctoraat.
Veel bedrijven en sectoren zetten hun schouders dan ook onder projecten die beroeps- en technisch onderwijs herwaarderen, of ze reiken prijzen uit aan creatieve leerlingen of ondernemende studenten. Zij zijn vragende partij voor een brede vorming van leerlingen en willen hun steentje bijdragen.
Misschien is dit hét geschikte moment om te waarderen wat kinderen en jongeren wél geleerd hebben? Zonen hebben leren koken, dochters hebben geleerd om fietsen te repareren, jongeren hebben verantwoordelijkheid opgenomen om anderen niet ziek te maken, leerlingen hebben geleerd om op eigen houtje een schoolopdracht uit te voeren van het begin tot het einde.
Het concept van ‘Brede School’ kan hier inspireren. Bij LAB, een secundaire school in Sint-Amands, hebben ze dat goed begrepen. Zij bieden hun leerlingen een uitgekiende combinatie van theoretische, ervaringsgerichte en persoonlijke kennis aan, en dat binnen verschillende contexten. Zij gaan hier héél ver in en halen hun mosterd uit Finland. Ook in vele andere scholen zien we een evolutie naar het aanbieden én waarderen van verschillende soorten kennis. Denk maar aan pedagogische visies die bouwen op meervoudige intelligentie en talenten.
Ook buiten het reguliere onderwijs valt er veel inspiratie te rapen. Misschien kunnen muziek-, teken-, toneel- en dansscholen wel een interessante bijdrage leveren? Of meer recente initiatieven zoals STEM-academies en talentenateliers?
Via de zomerscholen kunnen we kinderen en jongeren uit hun kot lokken en in contact brengen met domeinen die ze nog niet kenden, zoals bijvoorbeeld economie & organisatie of maatschappij & welzijn. Of ze uitdagen om de moestuin beter te laten renderen of om een nieuw classificatiesysteem voor de plaatselijke bib te bedenken.
We kunnen kinderen en jongeren laten zien waarom ze iets moeten leren, zodat ze goesting krijgen om alsmaar ‘wijzer’ te worden. Als we één ding geleerd hebben uit de coronacrisis, is het toch dat perspectief zowat hét belangrijkste is om ‘het’ vol te houden?
Samengevat: zomerscholen kunnen de ‘leerschade’ van de coronacrisis en van al die jaren daarvoor, niet herstellen. Maar ze kunnen wel een prachtig instrument zijn om ’vrije tijd om te leren’ te creëren én om het recht op leren deze zomer te vrijwaren, ook voor leerlingen in kwetsbare situaties. En zomerscholen kunnen een vindplaats zijn van originele ideeën om te gebruiken in ons onderwijs na de coronacrisis.
KARIN GOOSEN
Coördinator Steunpunt Diversiteit en Leren (UGent)
Karin Goosen is onderwijswetenschapper en leerkracht lager onderwijs. Diversiteit benutten voor onderwijs vormt de rode draad in haar werk: eerst als persoonlijk assistente van jongeren met een beperking en als leerkracht in de ziekenhuisschool (2005 – 2008) en dan als stafmedewerker diversiteit en taal bij het Expertisenetwerk Lerarenopleidingen Antwerpen (2008 – 2015). Een greep uit haar projecten bij de Universiteit Gent: Transbaso, Transfair, en de Diversiteitsscreening Onderwijs (DISCO).
Komentar